13 Dematerialisatie

dit is een persoonlijke samenvatting

Dematerialisatie

De term ‘dematerialisatie’ verwijst naar het verminderen van de hoeveelheid materialen, gebruikt voor de productie- en consumptiebehoefte op onze planeet.

Dematerialisatie geeft aan hoeveel ons sociaal-metabolisme omlaag moet.
Dematerialisatie is een op import georiënteerde strategie die, in tegenstelling tot de traditionele "end of pipe"-maatregelen, milieuproblemen bij de bron wil aanpakken.

Als de input daalt, zal de totale milieu-impact ook afnemen.

Dematerialisatie wordt vaak gebruikt in verband met de term ‘ontkoppeling’ en wordt er mee verward.
Ontkoppeling van hulpbronnen betekent het verminderen van de mate van gebruik van hulpbronnen per eenheid economische activiteit, gemeten in het BBP.
Ontkoppeling verwijst naar een economie en haar activiteiten, terwijl dematerialisatie de capaciteit van de Aarde en een beperking daarvan, als referentiepunt neemt.

Relatieve ontkoppeling wordt bereikt wanneer het gebruik van hulpbronnen minder groeit dan het BBP.
Absolute ontkoppeling betekent dat de economie groeit, terwijl het gebruik van hulpbronnen tenminste stabiel blijft of afneemt.

Voorstanders van dalingen in hulpbronnengebruik verwachten dat deze zullen plaatsvinden via een aanzienlijke productiviteitsstijging van hulpbronnen, wat dan een verhoging van het verbruik als gevolg van economische groei moet compenseren.
Andere veel voorkomende voorstellen door voorstanders van ontkoppeling zijn de internalisering van externe milieukosten met name door middel van op de markt gebaseerde instrumenten, zoals energiebelastingen of belasting op grondstoffen.

Sommige landen beweren dat ze slagen in een absolute ontkoppeling van een economie dankzij hun hulpbronnen-efficiëntie-programma's. In werkelijkheid neemt het verbruik van materialen en koolstof in deze landen toe. Alleen vindt deze toename plaats in de landen van waaruit zij steeds meer materialen en goederen importeren.

Er is een voortdurende, wereldwijde verschuiving aan de gang, waarbij de ontwikkelde economieën binnenlandse materiaalwinning en -verwerking en productieprocessen vervangen door import uit ontwikkelingslanden; opkomende landen die daar het grondstoffenverbruik al hebben geïncorporeerd.
Bij zo'n fysieke handelsbalans tussen de regio's is Europa de grootste "verschuiver", terwijl Australië en Latijns-Amerika de grootste milieubelasting op zich nemen.
Het is deze verschuiving die de indruk van absolute ontkoppeling in Europa heeft gecreëerd.

Het Europees Milieuagentschap ontwikkelde programma's die het materiaalgebruik van economie niet berekenen op basis van de productie, maar op basis van de consumptie.
Dit brengt een boekhouding mee van het totaal benodigd materiaal (TBM), dat in alle eindproducten binnen een land wordt gebruikt, wat inhoudt dat grondstoffenverbruik wordt gevolgd langs de hele productieketen met inbegrip van investeringen in machines en infrastructuur.

De technologische- en op de markt gebaseerde oplossingen die door voorstanders van de ontkoppeling naar voren worden gebracht, halen bij lange na niet de schaal die nodig is als de bevolking en het inkomen blijven groeien.
De enorme omvang van wat er nodig is bij voortdurende groei is ontmoedigend.
In deze context zijn koolstof- en grondstoffenplafonds meer geschikte mechanismes voor absolute dematerialisatie, omdat die de mogelijkheid van 'lekken' en terugslagen verminderen.
Kleine aanpassingen in het systeem zullen niet volstaan om de radicale vermindering van het gebruik van materialen en koolstof te bevorderen die - volgens het voorzorgsbeginsel - nodig zijn om binnen de veilige draagkracht van de Aarde te blijven.

Dematerialisatie is onwaarschijnlijk in een economie die blijft groeien.
In plaats daarvan is een substantiële degrowth noodzakelijk om ons maatschappelijk metabolisme terug te brengen tot een duurzaam steady-state-niveau.
Plafonds zijn een politiek afgesproken manier om een dergelijke degrowth in gang te zetten.