7: Negatieve effecten van een hoog bbp

Het patroon dat we in de vorige aflevering zagen, keert bij vele andere sociale indicatoren terug. Het bbp per hoofd van de bevolking van Europa is 40 procent lager dan dat van de VS. Toch presteert Europa op vrijwel alle indicatoren beter, aangezien Europese landen over het algemeen gelijker zijn en meer aan publieke voorzieningen hechten. Al is er ook in Europa nog veel ruimte voor verbetering. De ongelijkheid in Europa is sinds 1980 aanzienlijk toegenomen. Vanuit een ontgroei-perspectief is dit juist een kans: er is op voorhand geen reden waarom de sociale prestaties van Europa niet nog verder opgekrikt kunnen worden – zonder extra groei – door de inkomsten eerlijker te verdelen en progressieve belastingen in te voeren om daarmee de publieke voorzieningen uit te breiden.

De correlatie tussen bbp-groei en menselijke ontwikkeling boet voorbij een zeker punt niet alleen aan sterk aan kracht in, boven een zekere drempelwaarde krijgt die bbp-groei zelfs negatieve effecten. Alternatieve maatstaven voor economische vooruitgang, zoals de Genuine Progress Indicator (GPI, reële voortgangsindicator), maken deze effecten zichtbaar. Het uitgangspunt van de GPI wordt (evenals bij het bbp) gevormd door persoonlijke consumptieve bestedingen. Deze worden gecorrigeerd voor 24 verschillende componenten, zoals inkomensverdeling, milieukosten en vervuiling, terwijl positieve componenten die in het bbp niet meegerekend worden, zoals huishoudelijk werk, juist worden toegevoegd. Kubiszewski en collega’s* stellen vast dat de GPI in de meeste landen tot een bepaalde drempelwaarde gelijke tred houdt met het bbp, waarna het bbp blijft groeien, terwijl de GPI afvlakt en in sommige gevallen daalt. De auteurs beroepen zich op het werk van Manfred Max-Neef bij hun vaststelling dat deze drempel optreedt zodra de sociale kosten en milieukosten van de bbp-groei hoger zijn dan wat er aan consumptie gewonnen wordt.*

Natuurlijk kan men stellen dat economische groei noodzakelijk is om de middelen te mobiliseren voor de technologische vooruitgang die nodig is om de wereldwijde transitie naar duurzaamheid mogelijk te maken. Er is alleen geen bewijs voor de veronderstelling dat er een continue groei nodig is om dit te bereiken. Als we erop uit zijn om specifieke vormen van technologische innovatie te bereiken, dan lijkt het me zinniger om daar direct in te investeren, of om innovatie te stimuleren middels beleidsmaatregelen (bijvoorbeeld door een plafond in te stellen voor koolstofemissie en grondstoffengebruik). In plaats daarvan laten we nu de hele economie ongericht groeien (met inbegrip van vuile en destructieve industrieën) en hopen we maar dat het resultaat waar we op uit zijn daar zomaar uit tevoorschijn komt.

Om die vermeende noodzaak van groei te begrijpen, moeten we eerst eens kijken naar de wortels van het kapitalisme: de productie van kunstmatige schaarste.