In het denken over economisch ontgroeien staat een progressieve (her)verdeling van bestaande inkomsten voorop. Dit brengt een omkering van de gebruikelijke politieke logica van het groeidenken met zich mee. In hun streven naar verbetering van het menselijk welzijn, vatten economen en beleidsmakers groei vaak op als een substituut voor gelijkheid: het is politiek gezien makkelijker om het totale inkomen van een land te laten groeien in de verwachting dat er voldoende van zal doorsijpelen om de levens van gewone mensen te verbeteren, dan om het bestaande inkomen eerlijker te verdelen. Een eerlijker verdeling vergt immers een aanval op de belangen van de dominante klasse.
Maar als groei een substituut is voor gelijkheid, dan kan gelijkheid volgens diezelfde logica ook een substituut zijn voor groei.*
Door het bestaande inkomen eerlijker te verdelen, kunnen we het menselijk welzijn verbeteren en sociale doelstellingen bereiken zonder dat daar groei voor nodig is – en dus zonder extra materiaal- en energiedoorvoer. Een kortere werkweek plus een baangarantie en een aanvaardbaar minimuminkomen voor álle werkenden, zoals beschreven in de vorige aflevering, zijn centrale mechanismen om dit te bereiken. Dat gaat ook met investeringen in publieke voorzieningen. Door de toegang tot hoogwaardige en royale openbare gezondheidszorg, onderwijs, betaalbare huisvesting, vervoer, nutsvoorzieningen en recreatievoorzieningen uit te breiden, bied je mensen wat ze nodig hebben om goed te kunnen leven zonder dat ze daarvoor een hoog inkomen nodig hebben.
Uit de bestaande empirische gegevens blijkt dat het mogelijk is om hoog op sociale indicatoren te scoren zonder dat daar een hoog bbp per hoofd van de bevolking voor nodig is. Voorbij een bepaald punt slinkt de relatie tussen het bbp per hoofd van de bevolking en verschillende sociale indicatoren.
Neem levensverwachting. Hoewel landen met een hoger bbp over het algemeen een hogere levensverwachting genieten, wordt die levensverwachting niet eeuwig hoger met een verbetering van het bbp. Op een gegeven moment stopt dat verband. Naast het bbp hangt een hoge levensverwachting evenzeer af van andere belangrijke variabelen, zoals investeringen in een gezondheidszorg voor iedereen. Ondanks een bbp per hoofd van de bevolking dat slechts een vijfde bedraagt van het Amerikaanse, zorgt het algemene stelsel van gezondheidszorg in Costa Rica er bijvoorbeeld voor dat het land qua levensverwachting even hoog presteert als de VS. Ook bestaat er slechts een zwak verband tussen de hoogte van het bbp en geluk of welzijn.* In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld is de score op de geluksindex sinds het begin van de jaren zeventig onveranderd gebleven, ondanks de aanzienlijke groei van het reële bbp per hoofd van de bevolking. Volgens de Gallup-World Poll kennen veel landen (Duitsland, Oostenrijk, Zweden, Nederland, Australië, Finland, Canada, Denemarken en vooral Costa Rica) een hoger welzijnsniveau dan de Verenigde Staten, ondanks een lager bbp per hoofd van de bevolking.
Het bbp is een gebrekkige graadmeter voor welzijn.