10: De politiek van verhongering

Michael Perelman* merkt op dat de archieven vol staan met commentaren van Britse landeigenaren en edelen die de 'afgrendeling' toejuichen als een instrument om 'vlijt' onder de boeren te bevorderen; boeren die zich als gevolg van hun toegang tot overvloedige meenten aan 'luiheid' en 'onbeschaamdheid' hadden overgegeven.

Laat ik er ter illustratie een paar van de opvallendste commentaren uit lichten. De Quaker John Bellers (1695) schreef: 'Onze bossen en grote meenten verleiden de armen die er wonen zich te veel als Indiërs te gedragen, wat een belemmering vormt voor ijver en vlijt, en tot kwekerijen van luiheid en onbeschaamdheid leidt.'

De grootgrondbezitter Arthur Young (1771) merkte op dat 'iedereen, behalve een idioot, weet dat de lagere klassen arm moeten worden gehouden, omdat ze anders nooit ijverig zullen zijn'.

Dominee Joseph Townsend (1786) benadrukte dat 'alleen honger hen kan aansporen en tot arbeid kan aanzetten', en wees er tegelijk op dat:

'juridische dwang [...] gepaard gaat met een overdaad aan inspanning, geweld en misbaar [...] terwijl honger niet alleen een vreedzame, stille, onafgebroken druk met zich mee brengt, maar als de meest natuurlijke drijfveer voor ijver ook de machtigste inspanningen voortbrengt. [...] Honger zal de felste creaturen temmen, het zal fatsoen en beleefdheid onderwijzen, en gehoorzaamheid en onderwerping bijbrengen aan de grofste, de vasthoudendste en boosaardigste onder hen.'

Patrick Coquhoun, een machtige Schotse koopman, zag armoede als een essentiële voorwaarde voor de industrialisatie:

'Armoede is die toestand in de samenleving waarin het individu geen overtollige arbeid meer tot zijn beschikking heeft, of, met andere woorden, geen eigendom of middelen van bestaan, behalve wat hij of zij kan verdienen door de voortdurende uitoefening van vlijt in de uiteenlopende takken van de economie. Om die reden is armoede een uiterst noodzakelijk en onmisbaar bestanddeel voor de maatschappij, zonder welke landen en samenlevingen niet in een staat van beschaving zouden kunnen bestaan. Ze is het lot van de mens. Ze is de bron van welvaart, want zonder armoede zou er geen arbeid zijn; er zou geen welvaart, geen comfort en geen profijt kunnen zijn voor hen die de bezitters zijn van rijkdom.'

Het was echter David Hume (1752) die een expliciete theorie van 'schaarste' zou uitwerken: 'Het is altoos waargenomen dat in jaren van schaarste, mits niet excessief, de armen meer werken en werkelijk een beter leven leiden.'

De politiek van verhongering was ook een drijvende kracht achter het tijdperk van het imperialisme.

* M. Perelman, The invention of capitalism. Duke University Press, 2000.