1. Economische groei en het akkoord van Parijs

De klimaatcrisis verergert. De kooldioxide-budgetten van het klimaatakkoord van Parijs slinken steeds verder. Dat maakt klimaatwetenschappers en milieudeskundigen steeds bezorgder over economische groei. Want deze groei drijft de vraag naar energie op en dat maakt het voor landen veel moeilijker – en wellicht zelfs onmogelijk – om bijtijds op schone energie over te schakelen, om zo een catastrofale opwarming van de aarde te voorkomen. De IPCC-wetenschappers stellen dat er maar één manier is om de doelstellingen van het Parijs-akkoord te halen: het actief inperken van de ‘materiële doorvoer’ van de wereldeconomie. Met het terugschalen van het verbruiken van materie daalt de vraag naar energie in het algemeen, en dat maakt het makkelijker om de overgang naar schone energie te realiseren.

Dit staat wel bekend als degrowth, of ‘ontgroeien’. Ecologische economen erkennen dat deze benadering waarschijnlijk zal leiden tot een teruggang van de totale economische activiteit, zoals die momenteel door het bbp wordt gemeten. Zo’n transformatie lijkt op het eerste gezicht nadelig voor de maatschappelijke ontwikkeling en dreigt inderdaad een reeks negatieve sociale gevolgen met zich mee te brengen. Toch stellen voorstanders van ontgroeien dat het mogelijk is om in landen met een hoog inkomen een geleide terugdringing van de materiële doorvoer te bereiken, zonder dat de levensstandaard van mensen daar onder hoeft te lijden – én dat deze zelfs kan verbeteren. Hun beleidsvoorstellen richten zich enerzijds op het herverdelen van de bestaande inkomens, het inkorten van de werkweek, en de garantie van een baan en een loon waarvan je fatsoenlijk rond kunt komen, en anderzijds op het beschikbaar stellen van meer publieke voorzieningen.

De discussie over hoe dit beleid eruit zou kunnen zien en hoe het geïmplementeerd moet worden, begint op gang te komen. Maar hier doe ik eerst een stap terug om de diepere economische logica van de ontgroei-these onder de loep te nemen. Op het eerste gezicht oogt een ontgroeiende economie als een economie van schaarste. Dat wordt zowel door rechts als links al snel beweerd. Maar in feite is precies het omgekeerde het geval. Een langetermijnblik op de geschiedenis van het kapitalisme laat zien dat groei altijd afhankelijk is geweest van ‘afgrendeling en toe-eigening’.*

De zogenaamde Lauderdale-paradox stelt dat een toename van de ‘particuliere rijkdom’ wordt bereikt door het verstikken van de ‘publieke rijkdom’. (Dit principe werd voor het eerst in 1804 beschreven door James Maitland, de achtste graaf van Lauderdale – zie aflevering 15.) Dit gebeurt niet alleen om de ‘gratis’ waarde van de commons (de meent, het gemeenschappelijke goed) in private handen te krijgen, maar ook – en dat is mijn stelling – om ‘kunstmatige schaarste’ te creëren die er voor zorgt dat mensen met elkaar moeten wedijveren om zo productief mogelijk te zijn. Ik zal dat verderop uitwerken.

De ontgroei-these wil deze Lauderdale-paradox omkeren. Door te pleiten voor een eerlijker verdeling van de bestaande hulpbronnen en een uitbreiding van de publieke voorzieningen, brengt ontgroeien geen schaarste met zich mee maar overvloed.* Volgens mij biedt een dergelijke benadering niet alleen een alternatief voor een groeigerichte economie, maar is het tegelijk ook een tegengif voor het aandrijfmechanisme van de groei zelf. Op deze manier kan de ontgroei-these zowel de mens als de ecosystemen uit de greep van gedwongen groei bevrijden. Ik zal dat in dit artikel verder uitwerken.

Vanuit een theorie van overvloed biedt de ontgroei-these een haalbare politieke weg naar een ecologische economie die geschikt is voor het Antropoceen.